Belastingplichtige maakt niet aannemelijk dat de woonstaat hem niet de voordelen kan toekennen waarop aanspraak ontstaat wanneer al het inkomen en persoonlijke en gezinssituatie in de beschouwing worden betrokken.
Uit de Schumacker-rechtspraak volgt dat een lidstaat bepaalde belastingvoordelen soms ook aan een niet-ingezetene moet toekennen. Dat is het geval als de niet-ingezetene de meeste inkomsten geniet in die lidstaat. En waardoor de woonstaat hem niet de voordelen kan toekennen die voortvloeien uit het in aanmerking nemen van zijn persoonlijke- en gezinssituatie.
Een voormalig werknemer van de Nederlandse Spoorwegen en zijn echtgenote waren verhuisd naar Duitsland. Daar ontving de man Nederlandse AOW en een pensioenuitkering van Stichting Spoorwegpensioenfonds.
Het geschil bij de rechtbank
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of Nederland het heffingsrecht heeft over het pensioen. Ook is in geschil of Nederland rekening moet houden met de geclaimde aftrekposten, zoals de negatieve inkomsten uit de eigen woning, de specifieke zorgkosten en giften.
Heffingsrecht over pensioen deels aan Nederland
De rechtbank onderschrijft de stelling van de inspecteur. Het pensioen van Stichting Spoorwegpensioenfonds dat is opgebouwd tot 1 januari 1994 is in ieder geval te beschouwen als overheidspensioen. Het heffingsrecht daarover is toegewezen aan Nederland. Dat de Nederlandse Spoorwegen NV in privaatrechtelijke vorm werd gedreven, laat onverlet dat sprake is van een overheidsbedrijf. Voor het deel dat is opgebouwd na 1 januari 1994 komt het heffingsrecht toe aan Duitsland.
Duitsland houdt rekening met persoonlijke- en gezinssituatie
De man moet bewijzen dat hij in Duitsland een te gering inkomen heeft zodat Duitsland geen rekening kan houden met de persoonlijke aftrekposten. Volgens de rechtbank is hij daarin niet geslaagd. De naar Duitsland verhuisde pensioengenieter heeft de rechtbank onvoldoende inzicht en onderbouwing gegeven in de achtergrond en ratio van de toepasselijke Duitse fiscale wetgeving. Dat geldt ook voor de overige in de Duitse aanslag toegepaste aftrekposten. De man maakt dan ook niet aannemelijk dat de woonstaat hem niet de voordelen kan toekennen waarop aanspraak ontstaat wanneer al het inkomen en persoonlijke en gezinssituatie in de beschouwing worden betrokken. Het gaat daarbij om de belastingvoordelen met betrekking tot de persoonlijke- en gezinssituatie waarop de man in Duitsland aanspraak kan maken. Duitsland kent geen aftrek voor kosten eigen woning, in zoverre is sprake van een dispariteit. De rechtbank kent de gevraagde aftrekposten niet toe.
Regeling: art. 17 en 18 van het belastingverdrag met Duitsland